Een vliegniveau (FL) is een gestandaardiseerde manier om de hoogte uit te drukken op basis van de standaard atmosferische druk (1013.25 hPa of 29.92 inHg) in plaats van de lokale barometrische druk. Vliegniveaus worden boven de overgangshoogte gebruikt om ervoor te zorgen dat alle vliegtuigen in het hogere luchtruim met een gemeenschappelijke drukreferentie opereren, wat een consistente verticale scheiding mogelijk maakt.
De ruimte tussen TA en TL vormt de overgangslaag, die zorgt voor een verticale scheiding tussen vliegtuigen die stijgen en dalen.
| FL | Hoogte (ft) |
|---|---|
| FL50 | 5,000 ft |
| FL70 | 7,000 ft |
| FL100 | 10,000 ft |
| FL195 | 19,500 ft |
Als QNH lager is dan standaard, komt FL100 overeen met een werkelijke hoogte onder de 10,000 ft, en omgekeerd.
In sommige landen (bijvoorbeeld Oostenrijk, Duitsland) moeten VFR-vliegtuigen op oneven of even vliegniveaus vliegen, afhankelijk van hun magnetische koers:
| Koers | Hoogte/FL (VFR) |
|---|---|
| 000–179° | FL55, FL75, FL95 (oneven + 500 ft) |
| 180–359° | FL65, FL85, FL105 (even + 500 ft) |
Dit maakt deel uit van de halfcirkelregel (of hemisferische regel), die is ontworpen om een verticale scheiding tussen verkeer in tegengestelde richtingen te handhaven.
Deze variatie is de reden waarom alle vliegtuigen boven de overgangshoogte FL's moeten gebruiken en geen lokale hoogtes.